Otto Delsman
Voorwoord - Alles op zijn plaats
Een beugel.
En dat op mijn leeftijd.
Ik had een ‘fietsenrek’, de populaire benaming van een gebit met flink wat ruimte tussen de tanden. Aan beide kanten van mijn voortanden ontbrak een tand, een wat onderontwikkelde snijtand aan de ene een hoektand aan de andere, zo had de schooltandarts mij althans verteld toen ik van de lagere school afkwam. De officiële benaming luidde hypodontie.
Mijn voortanden gingen in de loop der jaren steeds schever staan. Het viel hierdoor ook steeds meer op dat de snijtand aan de rechterkant wel wat klein was. Een röntgenfoto die ik in 2011 bij de tandarts liet maken wees uit dat de onderontwikkelde snijtand geen snijtand was maar een achtergebleven melktand, en dat het verschuiven van de voortanden het gevolg was van de druk van een in mijn kaak achtergebleven hoektand die, zij het wat langzaam, aan het zakken was.
De kaakchirurg in het Rijnland Ziekenhuis in Leiderdorp trok op 31 oktober 2013 de melktand en bevestigde een metalen draadje aan de nog verborgen hoektand, dat ruim een maand later, op 10 december, werd vastgemaakt aan een beugel die op mijn bovengebit werd geplaatst. Op mijn 53e kreeg ik een beugel. Gelukkig waren er tegenwoordig witte slotjes, zodat het van een afstand niet al te veel opviel. Het gezegde ‘Opa krijgt tandjes’ werd wel heel erg waar!
Ruim anderhalf jaar later, op 7 juli 2015 verwijderde de orthodontist de beugel. De hoektand was gedaald, mijn tanden stonden recht. Afgezien van de twee snijtanden die ik nooit zou krijgen was mijn gebit compleet. De resterende ruimtes tussen de tanden werden de maand erop door de tandarts met behulp van composiet opgevuld.
Hans van der Hart, de psycholoog die door de Belastingdienst was ingehuurd om het management development-traject waaraan ik in 2001 en 2002 deelnam te begeleiden en bekend was door zijn begeleiding van het eerste seizoen van het televisieprogramma Big Brother, suggereerde dat mijn imperfecte gebit er wel eens de oorzaak van zou kunnen zijn dat ik gewend was geraakt me te verstoppen, zowel letterlijk door binnensmonds te praten als ook figuurlijk. Wie zal het zeggen ? Misschien is dit verhaal, deze website wel bedoeld als een poging om, net als de orthodonist dat met mijn gebit heeft gedaan, ook dat recht te zetten.
Alles op zijn plaats.
Proloog
De eerste keer dat ik in aanraking kwam met genealogie was toen ik, een jaar of tien oud, het boek ‘Van ridder tot koning’ van Ton Oosterhuis las, dat ik bij de openbare bibliotheek aan de Leyweg in Den Haag had geleend.
In het boek wordt de vakantie van het Nederlandse gezin Borgers – vader, moeder en de twaalfjarige tweeling Fred en Tineke – in het het zuiden van Frankrijk beschreven. In de buurt van het plaatsje Orange krijgen ze pech met de auto. Vader probeert de tijd te doden met het vertellen van verhalen over Orange en de daarmee verbonden geschiedenis van het Nederlandse vorstenhuis, 272 pagina’s lang.
Een heerlijk, typisch jaren zestig jeugdboek: een harde, oranje kaft, brede pagina’s met een bescheiden Roman-lettertype en een prettige interlinie en ingebonden met mooi rood-wit gekleurd garen, bedoeld om de katernen aan elkaar te naaien, en, misschien wel het belangrijkste, de heerlijke geur van echt papier. Een boek dat ruikt zoals een boek hoort te ruiken. Kom daar nog maar eens om in het digitale tijdperk.
Toen ik ruim twintig jaar later, op 24 juni 1994, eindelijk mijn eigen exemplaar bij boekhandel De Slegte in de Spuitstraat in Den Haag op de kop tikte rook het precies zo zoals ik het me al die jaren had herinnerd. En realiseerde ik me ook waarom het me zo had gefascineerd.
Op de schutbladen van het boek was de stamboom op hoofdlijnen van het geslacht Oranje-Nassau opgenomen. Namen, hoofdpersonen in verschillende verhalen, die allemaal in een logisch verband met elkaar bleken te staan. Willem de zoon van Willem die weer de zoon was van Willem, Willem Frederik die met zijn achternicht Albertine Agnes trouwde, Otto en Walram die broers van elkaar waren maar wier nazaten geen enkele overeenkomst meer hadden dan hun naam: Nassau.
Zou zoiets ook voor mijn familie mogelijk zijn ? Otto de zoon van Hans die weer de zoon was van Paul. Maar dan verder ? Het was het begin van een zoektocht die meer dan 35 jaar heeft geduurd en die me naar verschillende plekken op de wereld heeft gebracht, en in aanraking heeft gebracht met mensen met wie ik inderdaad geen enkele andere overeenkomst meer had dan onze naam: Delsman. Maar waarbij het ook bleek dat die naam zo’n band tussen mensen kan scheppen dat iedereen uiteindelijk geïnteresseerd blijkt te zijn in onze gezamelijke afkomst.
Dit verslag is meer dan een genealogie. Het is ook meer dan de verhalen over de hoofdpersonen uit de genealogie. Het is een verhaal over een zoektocht, en daarmee ook een verhaal over een deel van mijn leven en het stukje van mijn leven dat ik deel met al die andere personen, Delsmannen en anderen, die in dit verhaal voorkomen
Hoofdstuk 1 - Het einde
Zondag 16 december 2012, tien voor zeven in de ochtend.
De telefoon gaat over. In het display verschijnt een onbekend nummer. Ik lig nog in bed, en besluit niet op te nemen. Te veel grappenmakers de laatste tijd. Als het dringend is dan bellen ze nog wel een keer.
Vier minuten voor negen. Weer gaat de telefoon. Deze keer is het een bekend nummer. Yvonne, mijn zus. ‘Papa ligt in het ziekenhuis. Hij heeft een hersenbloeding gehad’. Op mijn vraag of het ernstig is antwoordt ze bevestigend. ‘Het is beter dat jullie snel komen’.
Anitha ligt nog te slapen. Snel maak ik haar wakker. Een uurtje later zitten we in de auto, onderweg naar Den Haag. Een zondagochtend in december. Een koude lucht, wit gestold op de aarde. Bijna niemand nog op straat. Mijn hoofd verward door de vele herinneringen.
Net als twee jaar tevoren had ik de week ervoor een professionele diascanner gehuurd om de enorme hoeveelheid dia’s die mijn vader en ik hadden gemaakt te digitaliseren. Mijn vader was begonnen met de dia’s. In maart 1964, bij de geboorte van Yvonne. Een collega met wie hij in Nederlands Nieuw-Guinea was geweest, Jan Goossens, had hem overtuigd van de voordelen van dia’s boven foto’s. Voor mij was er, toen ik midden jaren zeventig zelf met fotograferen begon, geen andere optie. Wij plakten geen foto’s in foto-albums maar haalden op gezette tijden de projector en het projectiescherm tevoorschijn om de familie op groot scherm te laten meegenieten van onze vakantie- en andere belevenissen. Wij vonden dat leuk.
Ik was in 2010 begonnen met het digitaliseren van mijn eigen dia’s, maar had besloten dat het logischer was als ik verder zou gaan met de dia’s van mijn vader. Dat waren de gezamenlijke herinneringen; mijn vader had ze sinds de scheiding van mijn ouders in 1979 niet meer gezien en had ook al enthousiast gereageerd toen ik hem in de zomer van 2012 zijn gedigitaliseerde foto’s uit de jaren vijftig had laten zien. Internet had de mogelijkheden voor het delen van informatie enorm vergroot en ik wilde die mogelijkheden ten volle benutten. Ik had de hele week aan één stuk door dia’s door de scanner gehaald en had alle gebeurtenissen uit mijn jeugd aan me voorbij zien trekken. De geboorte van Yvonne, de Sinterklaas- en kerstvieringen, het vijftigjarig huwelijksfeest van opa en oma Delsman, de vakanties, mijn eerste horloge…en altijd was mijn vader er. Óf hij stond op een dia (niet zo vaak), óf hij had hem gemaakt. Honderden dia’s uit de periode tussen 1964 en 1979.
Zaterdagavond 15 december was ik klaar. Ik stuurde mijn vader om 20.46 een mailtje met de mededeling dat hij er bij kon. Hij, als eerste. Omdat ik vond dat hij er ook het meeste recht op had.
Medisch Centrum Haaglanden, 16 december 2012, half elf. Mijn vader ligt in een bed. Ik herken hem nauwelijks. Hij ademt zwaar, en is niet meer bij bewustzijn. Op de kamer zijn behalve Yvonne ook Hanna, zijn tweede vrouw, haar kinderen Monnique en Thony, en Reina, Hanna’s zus, en haar man. Ik herken ze van het feest ter gelegenheid van mijn vaders tachtigste verjaardag, ruim zestien maanden eerder. Een vreemde ervaring toen, om als oudste zoon te worden ontvangen met de tekst: ‘Jullie komen voor Hans Delsman ?’ Maar zo gaat het bij ons in de familie: bewust van onze naam en onze afkomst, maar tegelijkertijd ook zo slecht in het onderhouden van het persoonlijk contact. Ook nu zegt Hanna dat mijn vader veel aan ons dacht en van plan was geweest weer contact op te nemen. Op hoeveel verjaardags- en kerstkaarten had ik dat al niet gelezen ?
De laatste keer dat ik mijn vader gezien en gesproken had was ruim een jaar eerder, in november 2011. Ik had hem en Hanna in Duitsland uitgenodigd om het huis dat Anitha en ik in 2007 hadden gekocht te laten zien. Het was gezellig geweest, we waren naar de kerstmarkt in Siegen geweest en hadden goed gegeten en gedronken. En, het belangrijkste, we hadden gepraat. Niet over gevoeligheden, maar wel genoeg om te voelen dat ondanks de verschillende richtingen waarin onze levens zich hadden ontwikkeld we in veel opzichten op elkaar leken. Een heel ander gevoel dan tien jaar eerder, toen ik mijn vader had uitgenodigd om ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag een bezoek aan de Delsman-familieboerderij in Duitsland te brengen. Ik had dat gezamenlijke bezoek als onwennig ervaren. Waarschijnlijk lag dat aan mij: mijn eigen leven had zich sindsdien zo ontwikkeld dat ik nu beter kon begrijpen welke keuzes mijn vader indertijd had gemaakt.
We hadden wel de krant gehaald! Terugkijkend naar de foto zie ik mezelf iets te enthousiast tussen mijn altijd wat ingetogen vader en Anna Hillebrandt, de weduwe van <…> Holsen staan. Zij werd tachtig, mijn vader zeventig. Ik was 40 en had nog haar.
Op de avond dat ik mijn blijdschap over de gescande dia's in een mail aan mijn vader verwoordde zat mijn vader televisie te kijken. Mijn blijdschap kon hij niet meer delen. De hersenbloeding die hem vroeg in de ochtend trof bleek fataal. Hij overleed op 16 december 2012, om half twaalf in de ochtend.
Mijn vader werd op 1 augustus 1931 geboren in Amsterdam, in de <…>. Hij groeide op in Amsterdam-<…>
(toevoegen: foto’s plus biografie Hans Delsman)
Hoofdstuk 2- Niemand zo aardig als hij
In mijn ogen was hij een grote man. Groter dan ikzelf natuurlijk, maar ook – en op de een of andere manier vóóral - groter dan mijn vader. Dat bleek overigens niet te kloppen:
Een groot huis, Laan van Poot 91 in Den Haag. Mijn zus Yvonne en ik gingen er in de vakanties vaak logeren. Later kwam ik erachter dat het geen huis was maar een school. Mijn opa en oma woonden er niet alleen, maar werkten er ook, mijn oma als huishoudster en mijn opa als huismeester/klusjesman. Toen mijn opa in 1971 met pensioen ging verhuisden ze naar een veel kleinere woning aan de Leyweg, nummer 636.
Ik wist niet meer dan dat hij Paulus Victor Delsman heette (een prachtige combinatie van voornamen vond ik dat, Paulus Victor!) en geboren was op 8 augustus 1906 in Amsterdam. Zelf praatte hij niet zoveel over zijn jeugd, als kind vroeg ik er niet naar. In mijn wereld van die tijd was het voldoende te weten dat hij getrouwd was met oma Delsman die als voornamen Elizabeth Bertha had en Betsy genoemd werd en dat hij twee zonen had, van wie mijn vader Hans de oudste was en oom Rob de jongste. Over zijn ouders hoorde ik noch hemzelf, noch mijn vader ooit vertellen, wat op zich wel merkwaardig was omdat mijn vader zijn andere grootouders, opa en oma De Ball, wel regelmatig noemde.
Wel hoorde ik af en toe iets over drie zussen. Gezien heb ik ze echter nooit.
Opa Delsman was een gemoedelijke man. Ik kan me herinneren dat ik hem maar één keer boos heb gezien, toen mijn zusje Yvonne en ik bij opa en oma op de Laan van Poot logeerden en we, terwijl opa en oma nog sliepen, hun doberman pincher Prins uit de woonkamer hadden gelaten. Opa’s boosheid was functioneel, verder nam hij het leven met de typische gemoedelijkheid die veel Amsterdammers eigen is.
Na de scheiding van mijn ouders was er geen contact meer. Ik zag hem nog maar één keer, in oktober 1991, een paar weken na de geboorte van mijn nichtje Michelle. Samen met Yvonne en Michelle ging ik naar het Leyenburgziekenhuis, waar mijn opa in verband met prostaatkanker was opgenomen. Nu was ik de grote man en hij de kleine, die, gekleed in pyama, in het ziekenhuisbed lag en zijn oudste kleinkinderen voor het eerst in twaalf jaar zag.
Een jaar later, op vrijdag 2 oktober 1992, overleed hij, 86 jaar oud.
Hanna, de tweede vrouw van mijn vader scheen in de week ervoor, toen mijn vader op het punt stond om vanuit Curaçao waar hij op dat moment woonde naar Nederland te vertrekken, gezegd te hebben: ‘Dood op zondag’. Wij gniffelden, opa was op vrijdag overleden en niet op zondag. Op zondag 4 oktober, twee dagen na opa’s overlijden, stortte vlucht 1862 van El Al in de Bijlmermeer neer met 43 geregistreerde en een onbekend aantal ongeregistreerde doden.
In 1977, ik zat nog in de laatste klas van de middelbare school, zette ik mijn eerste stappen op het terrein van de genealogie door het opvragen van de geboorteakte van mijn opa. Het bleek dat zijn vader eveneens Paulus Victor heette, van beroep werkman was en in 1906 27 jaar oud was. Zijn moeder heette Wouterlina Huibarta Cornelia de Wit. Voorlopig was dat even voldoende. Ik zat in mijn eindexamenjaar en had andere zaken aan mijn hoofd.
Een jaar later, ik was inmiddels aan mijn studie Staatkundig recht aan de Universiteit van Leiden begonnen, verzocht ik de gemeente Amsterdam om meer informatie. Ik was erachter gekomen dat er een verschil bestond tussen de burgerlijke stand, waarin de aktes van geboorte, huwelijk en overlijden werden opgeslagen, en het bevolkingsregister, waarin werd bijgehouden wie er op een bepaald moment binnen een gemeente woonachtig was. Het verzoek om informatie over het gezin van Paulus Victor Delsman en Wouterlina Huibarta Cornelia de Wit leverde op dat mijn overgrootouders geboren waren in 1879 en 1880, en kort na elkaar waren overleden, mijn overgrootvader in december 1963 en mijn overgrootmoeder in maart 1964. Ik herinner me dat ik er best wel van opkeek, het gegeven dat mijn overgrootouders nog leefden toen ik geboren werd. Hoe kwam het toch dat ik nooit iemand iets over hen had horen vertellen ?
Ook leerde ik dat mijn overgrootvader in Amsterdam was geboren, mijn overgrootmoeder in Zoelen, en dat mijn opa vier zussen had, drie oudere en één jongere, die al heel jong was overleden. Van de drie zussen was het adres in Amsterdam vermeld, de twee oudsten waren blijkbaar nooit getrouwd en woonden samen, de jongste was getrouwd met ene Cornelis Franciscus Scholten.
(toevoegen: foto’s plus biografie opa Delsman)
Hoofdstuk 3 - Puzzelen
3.1 De archieven in
Natuurlijk kun je niet je hele leven besteden aan het uitzoeken van je stamboom. Bij mij werkt het soms zo dat dingen uit beeld verdwijnen om daarna weer, vaak na lange tijd, terug te komen. Soms bewust en gepland, veel vaker nog toevallig.
Het ‘toeval’ bestond in dit geval uit twee genealogische onderzoeken die niets te maken hadden met de familie Delsman en die om andere redenen op mijn weg kwamen.
Voor mijn studie Staatkundig recht, en meer in het bijzonder voor het vak parlementaire geschiedenis, moest ik in 1980 een onderzoekje doen naar de sociale herkomst van een 19e eeuwse parlementariër en minister, de uit Dordrecht afkomstige Johannes Servaas Lotsy, de grootvader van de latere KNVB-voorzitter Karel Lotsy. Het onderzoekje paste in het promotieonderzoek van de latere hoogleraar parlementaire geschiedenis, voorzitter van de VNG en voorzitter van de Eerste Kamerfractie van de PvdA J.Th.J (Joop) van den Berg, dat in 1983 als proefschrift onder de titel ‘Toegang tot het Binnenhof’ werd gepubliceerd. Tijdens het onderzoek bracht ik een bezoek aan het Centraal Bureau voor Genealogie (tegenwoordig: Centrum voor Familiegeschiedenis) te Den Haag, waar zich een grote verzameling gegevens over allerhande families bevond. Na raadpleging van het familiedossier Lotsy ontdekte ik tot mijn verrassing dat er ook een familiedossier Delsman bestond, waarin zich drie documenten bevonden, de krantenadvertentie ter gelegenheid van het 60-jarig huwelijksfeest van mijn overgrootouders, een aankondiging van een radiopraatje van een prof. dr. H.C. Delsman en een brief uit 1890 waarin een eveneens H.C. Delsman genaamde persoon aankondigde een boekenwinkel in de Huidenstraat te Amsterdam te openen. De relatie tussen beide H.C’s onderling, en tussen hen en ‘mijn’ familie was onduidelijk.
Mijn oom Charles van moederskant bleek ook genealogisch geïnteresseerd te zijn en had zich in 1983 verdiept in de herkomst van mijn moeders familie, Van der Toorn Vrijthoff. Zijn veronderstelling dat de dubbele naam ontstaan was door een liaison tussen een familie Van der Toorn en een familie Vrijthoff bleek te kloppen, de aanname dat het bij de Van der Toorns om de in Den Haag en omstreken bekende Scheveningse vissersfamilie met die naam zou gaan echter niet.
Rond 1650 vestigde de uit Rotterdam afkomstige Gregorius Rijckertszoon van der Toorn zich in Den Haag. Zijn achterkleinzoon Johannes van der Toorn (1747-1832) huwde Maria Catharina, de dochter van de van oorsprong Limburgse klokkenmaker Johannes Bernardus Vrijthoff, die verwant was aan het in 1840 in de adelstand verheven geslacht geslacht Vrijthoff.
Het werk van mijn oom was van enorme waarde omdat het me een concreet aanknopingspunt bood om het archief in te duiken. Naar Amsterdam gaan voor de Delsman-familie was nog een stap te ver (bang als ik was dat ik niets zou vinden en er voor niets naartoe was gegaan, ik studeerde immers en probeerde op de centen te letten), het gemeentearchief van Den Haag, toen nog gevestigd aan de Loosduinseweg, was een veel veiliger omgeving. Mijn oom had in zijn onderzoek de verbinding tussen de Burgelijke Stand van na 1810 en de kerkelijke registers (doop-, trouw- en begraafboeken) van voor 1810 weten te leggen en dat vormde voor mij een perfect uitgangspunt om te kijken tot hoever in het verleden ik terug kon gaan.
In eerste instantie leken de Vrijthoffs veel interessanter dan de Van der Toorns. Het Centraal Bureau voor Genealogie had wel een familiedossier Vrijthoff, maar niet van Van der Toorn. In het familiedossier Vrijthoff bevonden zich enorm fascinerende documenten waarin bericht werd over een vermeende afstamming van de familie van het Franse adellijke geslacht De Boufflers en hoe de familie in de Nederlanden terecht was gekomen. Niet heel nuttig voor de genealogie van het geslacht, wel heel grappig als bewijs hoe genealogie kan worden misbruikt om – in dit geval in het kader van een adelsverheffing – een hoge afkomst te fingeren om een geslacht meer aanzien te verschaffen.
Van der Toorn leek dus in eerste instantie veel minder interessant, totdat mijn moeder bij een toevallig bezoek aan het Haags Gemeentemuseum bij het zilverwerk het naambordje ‘Gregorius van der Toorn’ zag liggen en door de weinig voorkomende voornaam de link met haar eigen familie legde. De uit Rotterdam afkomstige Gregorius Rijckertszoon van der Toorn bleek de stamvader te zijn geweest van vijf generaties zilversmeden, die tot de top van het zilversmedengilde in Den Haag behoorden. Het toonde aan hoe snel de geschiedenis van een familie vergeten wordt; de laatste zilversmid uit het geslacht Van der Toorn, Johannes Adrianus, overleed in 1849 maar ruim honderd jaar later waren alle familieleden al vergeten welke belangrijke rol de familie had gespeeld.
De zilversmeden in het geslacht Van der Toorn
3.2 Onderzoek in Amsterdam
Ik was in 1978 met mijn studie Staatkundig recht aan de Universiteit Leiden begonnen en werkte inmiddels aan mijn doctoraalscriptie. Het ging allemaal minder snel dan ik had gedacht, ik had een bijbaantje bij Vroom en Dreesmann (een bedrijf gesticht door een linnenhandelaar uit het Münsterland, maar dat terzijde) en was door mijn belangstelling voor en kennis van de in opkomst zijnde ‘homecomputers’ een gewilde versterking van het verkoopteam op de afdeling Kantoormachines. Het geld dat ik verdiende was een plezierige aanvulling op mijn studiebeurs en stelde me in staat te genieten van mijn grootste hobby, muziek. Ik besteedde enorme bedragen aan het kopen van langspeelplaten, cassettebandjes en bandrecorderbanden, zat tot diep in de nacht gekluisterd aan de radio te wachten tot er iets interessants was om op te nemen en volgde alles van mijn favoriete artiesten, Het begin van de jaren tachtig was het tijdperk waarin bands als U2, de Simple Minds, Japan en de Talking Heads doorbraken en ik verslond werkelijk alles wat er op vinyl werd uitgebracht en op de radio werd uitgezonden.
Achteraf gezien was de muziek een medicijn. Mijn ouders waren eind 1979 na een huwelijk van 21 jaar uit elkaar gegaan en ik miste mijn vader. Stil en bescheiden als hij was, ondoorgrondelijk voor velen, had ik me vanaf mijn vroege tienerjaren aan hem gespiegeld en had ik het gevoel dat ik mijn voorbeeld miste. Ik miste hem zo erg dat ik – achteraf bezien – iedere emotie leek uit te schakelen en pas een paar jaar later, rond 1987/1988, het mezelf toestond weer iets te voelen. Mijn studietijd is, hoewel ik me de feitelijke gebeurtenissen nog goed voor de geest kan halen, in dat opzicht een groot zwart gat wat emoties betreft, en muziek was het enige dat me nog enigszins wist te raken.
Mijn doctoraalscriptie ging over Nederlands Nieuw-Guinea (waar mijn vader was geweest, maar dat terzijde) en meer in het bijzonder de rol van de Partij van de Arbeid als ‘doorbraakpartij’ bij de politieke besluitvorming in Nederland in de Nieuw-Guineakwestie die in de jaren vijftig van de twintigste eeuw een deel van de politieke agenda in Nederland bepaalde. Het archief van de PvdA was ondergebracht bij het Instituut voor Sociale Geschiedenis dat in die periode nog gevestigd was aan de Kabelweg nabij het oude station Sloterdijk-Zuid.
In februari 1984 was ik het na vier dagen archiefdozen met verslagen van partijvergaderingen te hebben doorgeworsteld eventjes zat en besloot ik te gaan doen wat ik al veel langer op mijn verlanglijstje had staan: een bezoek aan het gemeentearchief van Amsterdam. Mijn aanknopingspunt: 5 juni 1879, de geboortedatum van mijn overgrootvader Paulus Victor Delsman.
Waar ik eerder al bang voor was geweest, bleek te kloppen. Ik was in korte tijd klaar. De vader van mijn overgrootvader bleek wederom een Paulus Victor te zijn (geboren in 1853), zijn vader was Henricus Delsman (geboren in 1808), zoon van Jan Delsman en Anna Maria Stork. Daar liep het spoor in eerste instantie dood. Een geboorte- of doopakte van Jan Delsman was niet te vinden.
Het huwelijk tussen Jan Delsman en Anna Maria Stork had gelukkig wel in Amsterdam plaatsgevonden. Uit de inschrijving op 28 juni 1804 bleek dat Johan Delsman ‘van <moeilijk leesbaar> in 't Munstersche’ was. De naam van de plaats herkende ik niet direct. Aschberg ? Aserben ? Zo goed was ik nog niet thuis in ouder schrift. Een blik in de Times Wereldatlas leerde dat het vermoedelijk om Ascheberg zou gaan, maar zeker was ik daar absoluut niet van.
Het Münsterland dus. Veel wist ik er niet van. Van de vrede van Münster had ik natuurlijk wel gehoord. En van bisschop van Münster, 'Bommen Berend', die in het rampjaar 1672 de Republiek had bedreigd. Maar daar hield het op.
Omdat ik zo snel klaar was en me nog steeds afvroeg waar de twee H.C. Delsman-nen thuishoorden die ik een paar jaar tevoren had ‘ontdekt’ besloot ik de rest van de dag te besteden aan het inventariseren van alle Delsmannen die ik in het Amsterdams gemeentearchief kon vinden. Ik werkte me door alle geboorte-, trouw- en overlijdensaktes heen en had aan het eind van de dag een soort geraamte van een stamboom. De H.C.’s had ik gevonden: de eerste was in 1859 geboren en was een neef van mijn overgrootvader (hun vaders Henricus Christoffel (1831-1889) en Paulus Victor (1853-1904) waren broers), de tweede was zijn in 1886 geboren zoon.
Ik was tevreden. Jan Delsman kwam uit Duitsland dus ik moest mijn onderzoek daar voortzetten. Maar zijn nakomelingen, de Nederlandse Delsmannen, had ik toch maar mooi in kaart gebracht. Dat dacht ik althans. Ik zag even over het hoofd dat er nog een Delsman was. In de doopakte van Hernricus stonden als peetouders Henrick Delsman en Anna Maria van Ardichem vermeld.
3.3 Legergroen
Op 30 augustus 1984 studeerde ik af en mocht ik vanaf dat moment ‘drs.’ voor mijn naam zetten. In het begin deed ik dat ook bewust; ik had er tenslotte zes jaar voor gestudeerd! Later verdween de behoefte mezelf op die manier te presenteren en gebruikte ik mijn titel alleen nog maar als ik het gevoel had dat het echt belangrijk kon zijn. Voor mijn vader lag dat anders; hij had in zijn werk bij de Algemene Rekenkamer de ‘opkomst’ van de doctorandi meegemaakt en had er absoluut bewondering voor. Een bewondering die hij in mijn richting uitte door mij ieder jaar op mijn verjaardagskaart als ‘drs. O. Delsman’ te adresseren.
Niet lang na mijn afstuderen ontving ik de oproep voor militaire dienst. Ik was in oktober 1978 gekeurd en geschikt bevonden, had al een aantal keren uitstel gevraagd en gekregen maar wist dat het moment van de daadwerkelijke oproep ooit zou komen. Pogingen van Vroom & Dreesmann om mij uit dient te houden mislukten en zo nam ik op maandag 5 november 1984 ‘de eerste reisgelegenheid met openbaar vervoer na 07.00 uur’ om me te melden op de Cort Heyligerskazerne in Bergen op Zoom. Van daaruit kwam ik terecht op de Koningin Wilhelminkazerne in Ossendrecht waar ik een opleiding tot landroverchauffeur kreeg, en via de korporaal Van Oudheusdenkazerne in Hollandsche Rading, waar ik een geneeskundige opleiding kreeg kwam ik begin maart 1985 in Ede op de Maurtitskazerne terecht als ambulancechauffeur/gewondenverzorger bij het stafstafverzorgingsbataljon van de 11e Batterij Pantserluchtdoel-artillerie.
Ik had er enorm tegenop gezien maar voor een jongen uit de grote stad, die het grootste deel van zijn leven tot dan toe in de school- en collegebanken had gezeten, bleek het een verademing te zijn. Als ambulancechauffeur had ik het niet slecht, afgezien van een enkele, fysiek ongemakkelijke oefening en het periodieke onderhoud aan mijn landrover was het kazerneleven relaxed, met veel gelegenheid tot lezen, schaken en koffiedrinken. Ik werd voor de eerste keer dronken. Ik at mijn eerste broodje shoarma. Ik leerde de werking van allerhande medicijnen.
Ik kwam tegelijkertijd aan met de ziekenverzorger die op mijn ambulance zou meerijden, Ronald van Hunnik. Een lefgozer, maar wel een hele charmante. Hij werkte zich soms behoorlijk in de nesten maar wist zich er vervolgens vaak ook weer uit te praten, met uitzondering van die week waarin we afzwaaiden en hij vanwege een disciplinair vergrijp licht arrest kreeg en het afscheidsfeest niet kon meemaken. Hij oogde wat verloren, ik begreep dat zijn moeder kort tevoren was overleden en met een vader die veel weg was voor zijn werk en een broer en zus die beduidend ouder waren dan hij kon ik me daar wel wat bij voorstellen. Ik hoorde hem af en toe wel wat vertellen over wat hij buiten diensttijd uitspookte en hield mijn hart vast. Twaalf jaar later bleek dat dat niet onterecht was geweest.
Begin oktober 1985 deed 11 Paluabat mee aan de oefening Firm Risposte. De oefening vond plaats in het Münsterland. Op de eerste dag reed ik met mijn landrover over de snelweg rond Münster en kon ik een glimp van de stad opvangen. Een apart gevoel… hier kwamen mijn voorouders dus vandaan. Een verzoek om de lokatie waar we het weekend zouden verblijven, het sportpark van het vlakbij Münster gelegen Altenberge, te mogen verlaten om met de trein naar Ascheberg te gaan en daar eens te gaan kijken of er nog sporen van Delsmannen waren werd helaas door de commandant afgewezen.
3.5 Stamreeks Van der Toorn(-Vrijthoff)
I. Richart van den Toren, tr. Sara Goris.
II. Gregorius Rijckertsz van der Toorn, geb. Rotterdam,ZH,NLD omstr. 1653, zilversmid, begr. ’s-Gravenhage 14 maart 1709, tr. 1e Geertruit Pieters van Rossem, ged. ’s-Gravenhage 7 aug. 1667, begr. ald. 19 juni 1713, dr. van Maarten Pieters en Geertruyt van der Meer; tr. 2e (ondertr. Delft,ZH,NLD 14 jan.) 1673 Cornelia Pieterse Lette, geb. Delft,ZH,NLD, begr. ’s-Gravenhage 16 febr. 1687.
Uit het eerste huwelijk:
III. Johannes van der Toorn, ged. ’s-Gravenhage 13 mei 1689, zilversmid, † ’s-Gravenhage 5 maart 1743, tr. ’s-Gravenhage 25 maart 1714 Hillegonda van Dillingh, ged. ’s-Gravenhage 14 febr. 1691, begr. ald. 17 juli 1755, dr. van Jacobus Barentsen en Aaltje Dircks van Lobith.
IV. Gregorius van der Toorn, ged. ’s-Gravenhage 24 sept. 1715, meester-zilversmid, begr. ’s-Gravenhage 24 jan. 1768, tr. ’s-Gravenhage 24 april 1740 Jacoba de Wint, ged. ’s-Gravenhage 26 april 1716, begr. ald. 3 febr. 1791, dr. van Johan en Wilhelmina van der Cruijff.
V. Johannes van der Toorn, ged. ’s-Gravenhage 26 dec. 1747, zilver- en goudsmid, † ’s-Gravenhage 27 nov. 1832, tr. Maria Catharina Vrijthoff, ged. ’s-Gravenhage 19 mei 1756, † Voorburg,ZH,NLD 1 jan. 1841, dr. van Johannes Bernardus en Geertruy Pijzel.
VI. Johannes Bernardus van der Toorn Vrijthoff, geb. ’s-Gravenhage 2 april 1788, horlogemaker, † Buren,GE,NLD 25 okt. 1842, tr. Christina Margaretha Bernhard, ged. ’s-Gravenhage 1 nov. 1791, † ald. 30 mei 1824, dr. van George Christiaan en Henderijne Veneka.
VII. Carel Johannes Gerardus van der Toorn Vrijthoff, geb. ’s-Gravenhage 29 okt. 1813, instrumentenmaker, † ’s-Gravenhage 24 febr. 1902, tr. 1e ’s-Gravenhage 3 juni 1835 Antonia Johanna Sebald, geb. ’s-Gravenhage 29 nov. 1810, † Rotterdam,ZH,NLD 15 april 1857, dr. van Johannes Balthasar en Pieternella Margaretha van den Berg; tr. 2e Rotterdam,ZH,NLD 10 juni 1857 Maria Cornelia van Battum, dr. van Dirk en Maria Catharina Woest.
Uit het eerste huwelijk:
VIII. Johannes Pieter van der Toorn Vrijthoff, geb. ’s-Gravenhage 1 april 1837, breukbandenmaker, † Veenhuizen,DR,NLD 18 juli 1903, tr. Rotterdam,ZH,NLD 29 juli 1868 Catharina van der Toorn Vrijthoff, geb. Ommen,OV,NLD 8 okt. 1835, † ’s-Gravenhage 24 dec. 1890, dr. van Johannes Marinus en Sijtje van Haften.
IX. Carel Johannes Antonius van der Toorn Vrijthoff, geb. Rotterdam,ZH,NLD 20 april 1869, behanger, stoffeerder, † ’s-Gravenhage 21 aug. 1939, tr. 1e ’s-Gravenhage 5 jan. 1887 Hendrika Barendina Wilhelmina Smits, geb. ’s-Gravenhage 9 dec. 1868, † ald. 19 jan. 1954, dr. van Hendricus en Hendrika Louisa Mathilda Charlotta de Leeuw; tr. 2e ’s-Gravenhage 27 febr. 1907 Johanna Jacoba Koen, geb. Monster,ZH,NLD 19 nov. 1867.
Uit het eerste huwelijk:
X. Johannes Pieter van der Toorn Vrijthoff, geb. ’s-Gravenhage 26 sept. 1902, bakker, † ’s-Gravenhage 13 april 1971, tr. ’s-Gravenhage 5 okt. 1932 Leentje Cras, geb. Amsterdam,NH,NLD 16 maart 1904, † ’s-Gravenhage 17 april 1974, dr. van Johannes Karel Theodorus en Adriana Nodelijk.
XI. Lena van der Toorn Vrijthoff, geb. ’s-Gravenhage 25 maart 1939, huisvrouw, tr. ’s-Gravenhage 18 aug. 1958 (door echtsch. ontbonden ald. 28 nov. 1989) Hans Delsman, geb. Amsterdam,NH,NLD 1 aug. 1931, rijksambtenaar, † ’s-Gravenhage 16 dec. 2012, begr. Voorburg,ZH,NLD 22 dec. 2012, zn. van Paulus Victor en Elizabeth Bertha de Ball; hij hertr. Voorburg,ZH,NLD 7 dec. 1989 Hanna Monpellier.
3.6 Stamreeks Vrijthoff
I. Herman Vrijthoff, tr. Anneke Craegmans.
II. Jan Hermans Vrijthoff, geb. Heusden,NB,NLD, zwaardveger, ziekentrooster, † vóór 17 aug. 1679, tr. Christina Latomus, begr. Maastricht,LI,NLD 15 aug. 1716, dr. van Lambertus en Margaretha van Sevenaer.
III. Lambertus Vrijthoff, ged. Maastricht,LI,NLD 17 dec. 1645, zwaardveger, organist, † vóór 6 sept. 1715, tr. Johanna Barbara Cremers, geb. omstr. 1663, begr. Valkenburg,Li,NLD 1 dec. 1748.
IV. Johannes Hermanus Vrijthoff, ged. Maastricht,LI,NLD 1 mei 1689, klokkenmaker, † vóór 12 jan. 1731, tr. Catharina Peltzer, ged. Stolberg,NW,DEU 4 juli 1688, dr. van Abraham en Johanna Maria Peltzer.
V. Johannes Bernardus Vrijthoff, ged. Maastricht,LI,NLD 12 juli 1724, meester-horlogemaker, begr. ’s-Gravenhage 7 maart 1800, tr. ’s-Gravenhage 18 april 1751 Geertruy Pijzel, ged. ’s-Gravenhage 17 juni 1721, begr. ald. 29 aug. 1806, dr. van Jacobus en Adriana Aelbertse.
VI. Maria Catharina Vrijthoff, ged. ’s-Gravenhage 19 mei 1756, † Voorburg,ZH,NLD 1 jan. 1841, tr. Johannes van der Toorn, ged. ’s-Gravenhage 26 dec. 1747, zilver- en goudsmid, † ’s-Gravenhage 27 nov. 1832, zn. van Gregorius en Jacoba de Wint.
Hoofdstuk 4 - Werk
5.1 Hendrik Delsman
Het jaar 1986 markeerde een nieuwe fase in mijn leven. Sinds mei van dat jaar had ik een volwaardige vaste baan als onderzoeker bij de Algemene Rekenkamer, het Hoge College van Staat dat gezaghebbende uitspraken over de overheidsfinanciën doet (en waar mijn vader werkte, maar dat terzijde).
In de middgapauzes ging ik regelmatig naar het pal naast het Centraal Station van Den Haag gelegen gebouwencomplex, waarin zowel het Centraal Bureau voor Genealogie, het Algemeen Rijksarchief als de Koninklijke Bibliotheek gevestigd waren. De middagpauzes waarin ik dat niet deed benutte ik door de telefoonboeken van Nederland, die bij de Algemene Rekenkamer op het secretariaat in een kast stonden, systematisch te doorlopen en de namen en adressen van alle Delsmannen die ik tegenkwam te noteren.
In het rijksarchief deed ik een interessante ontdekking. In het registre civique, <…>, was een Delsman vermeld, Hendrik Delsman in Zegwaard. Geregistreerd onder nummer 11676, geboren op 17 november 1781 met als beroep 'tailleur' (kleermaker). Was Hendrik toevallig de Henrick die getuige was bij de doop van Henricus Delsman in 1808 in Amsterdam ?
Onderzoek in de registers van Zegwaard en het aangrenzende Zoetermeer leverde geen Hendrik, maar wel een Gerardus Wilhelmus Delsman op, die in Zoetermeer in <> met Anna Maria van Adrichem trouwde, ongetwijfeld de Anna Maria van Ardichem die bij de doop van Henricus vermeld was. Konden Gerardus Wilhemus en Hendrik dezelfde persoon zijn, en waarom liet hij zich dan met een zo afwijkende naam aanspreken ?
De oplossing, en ook het verdere spoor naar het verleden, lag verscholen in een bijlage bij het huwelijk dat Gerardus/Hendrik in 1826 met Agneta Daalhuysen sloot na het overlijden van Anna Maria van Adrichem. Het overlijden van zijn eerste vrouw was ongetwijfeld persoonlijk een groot verlies, maar vanuit genealogisch oogpunt een gelukje: doordat het tweede huwelijk na de invoering van de burgelijke stand werd gesloten en het verplicht was om bij de huwelijksakte een aantal bijlagen te voegen, met daarin onder meer de toestemming voor het huwelijk, bevond zich in het archief een brief, geschreven door pastoor Joseph Schwane van plaatsje Nordkirchen in het Münsterland, waaruit bleek dan Gerardus Wilhelmus aldaar op 13 november 1781 was geboren als zoon van Joannes Bernardus Delsmann en Anna Maria Uhlenbrock, dat beide ouders waren overleden en dat onbekend was wie de grootouders waren omdat onbekend was waarvandaan Joannes Bernardus afkomstig was.
Natuurlijk zocht ik onmiddellijk Nordkirchen op in een atlas, en zag tot mijn vreugde dat het een plaatsje was dat ten westen gelegen was van Ascheberg. Weer een bevestiging dat de in eerste instantie wat onleesbare plaats in de trouwinschrijving van Jan Delsman Ascheberg zou kunnen zijn. En moest de opmerking van de pastoor zo worden geïnterpreteerd dat Joannes Bernardus afkomstig was uit Ascheberg en vandaaruit naar Nordkirchen was verhuisd, en dat dat na het overlijden van Joannes Bernardus niet meer bij anderen bekend was ?
5.2 Vragenlijsten
Het doorspitten van de telefoonboeken had een lange lijst met namen en adressen opgeleverd, Delsmannen die verspreid over Nederland woonden. Alfabetisch van Amsterdam tot Zwaag, geografisch van Uden en Mook beneden de grote rivieren tot Haarlem en Bergen in het westen, Ottoland en Soest in het midden en Delden, Ommen en Vries in het oosten en noordoosten.
Met mijn homecomputer, een twee jaar tevoren aangeschafte Commodore 64, maakte ik een vragenlijst die ik liet kopiëren en vervolgens aan iedereen uit de lijst toestuurde. De respons was groot
Hoofdstuk 5- Heimat
Een brandende zon boven uitgestrekte maisvelden. Een slingerende weggetje dat van de ene boerderij naar de andere voert. Oude schuren met verroeste landbouwwerktuigen. De stilte die af en toe wordt doorbroken door een tractor die voorbijrijdt. De dag: woensdag 10 september 1986. De lokatie: de Nordbauerschaft tussen Ascheberg en Davensberg.
Met de trein - een auto bezat ik nog niet - was ik een paar dagen tevoren over Amersfoort en Almelo via Bad Bentheim naar Rheine gereisd, en had daar de overstap op de trein naar Münster gemaakt. Met als aanknopingspunt niet meer dan die ene vermelding van Jan Delsman, 28 jaar, jongeman van Ascheberg (dat hoopte ik althans) uit het Münstersche.
Ik nam na aankomst in Münster op zaterdag 6 september mijn intrek in Hotel Kolpinghaus in de Aegidiistraße, een ietwat veredelde (en inmiddels afgebroken) jeugdherberg waarin iedere gast weliswaar een eigen kamer had maar de douches en toiletten met de andere gasten moest delen.
Het grote voordeel van het hotel was dat het op loopafstand gelegen was van het Bistumsarchiv, de plek waar alle kerkboeken van het bisdom Münster lagen opgeslagen. Op maandagochtend 8 september om half tien stond ik vol verwachting voor de deur van het gele gebouw aan de Georgskommende.
De bevestiging dat Jan Delsman inderdaad afkomstig was uit Ascheberg vond ik al snel. Hij was op 17 juni 1776 in de Lambertuskerk van Ascheberg gedoopt als Joannes Henricus Delsman, en was de zoon van Joannes Bernardus Delsman en Anna Maria Casbers. De naam Joannes Bernardus kwam bekend voor; hij was immers de vader van de in 1781 in Nordkirchen geboren Gerardus Wilhelmus. Waren Jan en Hendrik (Gerardus Wilhelmus) dan halfbroers ?
Ook in Münster was ik, net als tweeëneenhalf jaar eerder in Amsterdam, vrij snel klaar. Dat kwam niet door een doodlopend spoor, maar eenvoudig omdat een deel van de kerkboeken niet beschikbaar was omdat ze werden verfilmd. Ik noteerde wat ik kon noteren, en omdat het archief om één uur ’s middags sloot had ik voldoende gelegenheid om de stad uitgebreid te verkennen. Voor wie er nog nooit is geweest: ga er absoluut eens naar toe. Hoewel de stad aan het einde van de Tweede Wereldoorlog voor 91 procent was verwoest is het oude centrum volledig herbouwd naar oude tekeningen en ademt de stad, in tegenstelling tot veel andere steden in Nordrhein-Westfalen, de sfeer van vroeger uit, wat nog wordt versterkt doordat een deel van het centrum autovrij is. Münster is, mede door de universiteit, een levendige stad, maar die levendigheid wordt nergens druk.
Na twee dagen Bistumsarchiv en de frustratie omdat ik niet verder kon met mijn onderzoek, maar inmiddels wel bevestigd in het vermoeden dat de vage plaatsvermelding in de huwelijksakte van Jan Delsman inderdaad Ascheberg betrof, besloot ik dan maar een kijkje te gaan nemen in Ascheberg zelf. Met de trein was het niet meer dan een half uurtje, en zo stond ik op woensdagochtend 10 september 1986 op het station van Ascheberg.
Voor wie het niet kent (dat zullen er velen zijn): het station ligt zeker 2 kilometer buiten de dorpskern en het enige richtpunt is de kerktoren van de Lambertuskerk. Ik besloot dan ook maar die kant op te lopen en kwam een klein half uurtje later, na langs wat willekeurig neergezette nieuwbouwwijkjes te zijn gelopen, aan in de dorpskern, die uit een mix van oudere erven en strak ogende nieuwbouw bleek te bestaan. Het oogde rustig, slaperig bijna. De weinige winkels die er waren stonden op het punt om te sluiten vanwege de middagpauze, en gelukkig ontdekte ik nog net voor sluitingstijd de Verkehrsverein (VVV). Bij de ingang stond een rek met wat foldertjes, en ik zag in het rek ook een blauw linnen gebonden boek staan met op de voorkant 'Ascheberg' en een fotoboek ''. Ik bladerde snel door beide boeken om te beoordelen of ze de moeite van de aanschaf waard waren en zag dat het blauwe boek een beschrijving van de geschiedenis van Ascheberg was waarin een aantal keren de naam Delsman voorkwam. Ik had niet genoeg geld bij me voor beide boeken (pinnen was in die tijd nog niet mogelijk) dus de keuze was snel gemaakt: voor 28 Deutsche Marken kocht ik het blauwe boek. En een paar ansichtkaarten.
Ik had weinig zin tijd door te brengen in een verder uitgestorven dorp dus besloot een wandeling te maken van Ascheberg naar het nabijgelegen Davensberg, waar zich ook een station bevond van waaruit ik weer terug naar Münster zou kunnen reizen. Het was een wandeling van ruim 7 kilometer, in de brandende zon, die me dwars door de Nordbauerschaft voerde, zonder dat ik op dat moment al wist welke plaats de Nordbauerschaft in de genealogie van de familie innam, en zonder dat ik me er bewust van was dat ik vlak voor Davensberg op slechts driehonderd meten langs de voormalige Delsman-boerderij liep.
Bij terugkomst in het hotel in Münster bestudeerde ik mijn pas aangeschafte boek wat nauwkeuriger en ontdekte ik op bladzijde 54 een kaart, waarop globaal de lokatie van de verschillende boerderijen van Ascheberg tot aan de 15e eeuw stond aangegeven. Op nummer 1 stond de naam Delsmann.
Thuis in Nederland maakte ik gebruik van een zogenaamde pantograaf, een apparaat om tekeningen naar een grotere schaal te transporteren, om de kaart uit het boek te 'plotten' op een gedetailleerde topografische kaart van Ascheberg. De nauwkeurigheid liet te wensen over, maar ik kwam wel ergens in de buurt van een gebouw uit dat gezien de ligging een boerderij moest zijn.
In mei 1987 ging ik voor de tweede keer naar het Münsterland. Samen met mijn moeder had ik een 'Zimmer mit Frühstuck' geboekt bij de familie König in de Römerstraße in Davensberg. 's Ochtends gingen we naar het Bistumsarchiv in Münster, 's middags maakten we tochtjes door het Münsterland en genoten van het mooie weer en de prachtige omgeving. 's Avonds aten we meestal in Gasthof Klemens-August in Davensberg, een enkele keer in de ernaast gelegen Gasthof Börger-Elvering. De kerkboeken die tijdens mijn eerste bezoek 'gesperrt' waren waren inmiddels voor een deel weer vrijgegeven dus ik kon, met hulp van mijn moeder, de genealogie op een groot aantal punten aanvullen.
Op de eerste avond, de maandag, reden we met de auto naar de lokatie die ik met behulp van mijn pantograaf op de gedetailleerde kaart van Ascheberg had aangestipt als mogelijke lokatie van de Delsman-boerderij. Het schemerde licht, maar het was nog helder genoeg om bij het oprijden van het erf boven de poort van het stalgebouw de gevelsteen te zien met daarop de tekst 'Karl Schulze Holsen und Sophia Delsmann Eheleute'. Nu, zoveel jaren later, kan ik me nog goed herinneren welke opwinding ik voelde toen ik die tekst voor de eerste keer zag. Het was net of er aan alle onzekerheid, de twijfels over Ascheberg als plaats van oorsprong van de familie, een einde was gekomen. De kaart uit het blauwe boek, de gevelsteen, dat tezamen moest wel het bewijs vormen dat deze plek de plek was waar de familie haar oorsprong had. De plek waar alle Delsmannen die ik in de jaren ervoor had ontdekt, in archieven, in telefoonboeken, in familiedossiers bij het Centraal Bureua voor Genealogie, samenkwamen. Alles op zijn plaats.
Wat ik me niet realiseerde was dat het meest uitdagende nog moest komen.
Kaartje van Hans Leenen.
Tweede bezoek Münster, jamboreepostzegels voor de studiezaalopzichter.
Hoofdstuk 6 - Go west, young man
Op een vrijdagmiddag in september 1988 kwam ik rond half vijf thuis van mijn werk. Ik woonde sinds een aantal maanden in een kleine tweekamerflat in Loosduinen, het was een paar dagen na mijn verjaardag, en ik verkeerde in een ernstige existentiële crisis. Ik werkte inmiddels ruim twee jaar bij de Rekenkamer, had mijn vrije tijd voor een groot deel besteed aan familieonderzoek en ik merkte dat ik mezelf steeds vaker de vraag stelde of dit het nu was. De vrouw die ik had uitverkoren om daar met of voor mij (ik was er niet helemaal zeker van wat het nu was) een antwoord op te vinden was daar niet echt voor te porren en ik liep al een aantal maanden met een gevoel rond dat Duitsers zo mooi omschrijven als 'unheimisch', ontworteld en onzeker, op zoek naar een nieuwe realiteit. Ik had mezelf al een aantal keren de vraag gesteld of er in die realiteit nog wel plaats was voor het genealogisch onderzoek. Ik had ooit als ambitie geformuleerd mijn bevindingen in boekvorm te publiceren maar worstelde met de vraag of wat ik had gevonden überhaupt wel publiciteitswaardig was. En, zo leek het, ik was toch ook min of meer klaar. Ik had de plaats gevonden waar de familie vandaan kwam, ik was er geweest, ik had alle Delsmannen in Nederland en Duitsland opgespoord.
Natuurlijk waren er nog open eindjes. Naar aanleiding van de vragenlijsten die ik in de zomer van 1986 had verstuurd en die enorm veel informatie hadden opgeleverd was ik gebeld door een vrouw, van wie ik ook nu nog niet weet in welke relatie zij tot de familie Delsman stond, die mij de naam en het adres gaf van een Delsman die in de Verenigde Staten zou wonen: E.J Delsman. XXXX Cheyenne Avenue, Flint, Michigan, USA.. Een brief die ik naar het genoemde adres stuurde bleef onbeantwoord en ik liet het er maar even bij zitten. Bij mijn eerste bezoek aan de Holsens in mei 1987 had Agnes Holsen mij een brief laten zien waaruit bleek dat twee broers besloten hadden vanuit Ascheberg naar de Verenigde Staten te vertrekken. Mijn verhaal over de broers die naar Nederland waren vertrokken had haar in eerste instantie op het idee gebracht dat de twee broers uit de brief vermoedelijk in Nederland waren gestrand, maar ik herinnerde me ‘E.J.’ en schreef nog een brief. Wederom geen antwoord.
Bij mijn vierde bezoek aan het Münsterland in april 1988 was er iets verrassends gebeurd. Omdat ik in het Bistumsarchiv weinig meer te zoeken had had ik mijn aandacht verlegd naar een andere archieven in Münster, t.w. het <> en het <>.
In het <> zag de opzichter van de studiezaal mijn naam in het bezoekersregister en vertelde me dat er kort tevoren een andere bezoeker was geweest die ook onderzoek deed naar de familie Delsman. Op mijn vraag wie dat dan was geweest antwoordde hij dat hij daar uit privacyoverwegingen geen antwoord op mocht geven, maar toen hij op een zeker moment voor eventjes de zaal had verlaten zag ik mijn kans schoon en wierp ik een blik in het register. Twee pagina's voor mijn inschrijving vond ik de naam van ene Bernard Feldmann, wonende aan de Cheruskerring
en vond in de brievenbus een handgeschreven briefje. ‘My name is Clarence Delsman and
Clarence
Clarence was net als mijn opa geboren in 1906. Zijn vader, Louis William Delsman, was in 1863 geboren als de derde zoon van Johann Bernard Delsman, die in 1847 op 25-jarige leeftijd vanuit Duitsland naar de Verenigde Staten was geëmigreerd en daar, na aanvankelijk in Milwaukee te zijn beland, in het gehucht Whitelaw, vallend onder Manitowoc County, een boerderij had gebouwd. Clarence was het jongste kind van Louis William en diens vrouw Anna Sophia Baumann, eveneens van Duitse afkomst.
Het was niet de eerste keer dat Clarence in Europa was. In 1971 was hij, met zijn eerste, in 1974 overleden vrouw, ook al een keer in Duitsland geweest en had daar kennis gemaakt met een Duitse familie met wie hij sindsdien in contact was gebleven, van wie hij ook verschillende leden had uitgenodigd naar de Verenigde Staten te komen en bij wie hij ook nu onderdak had gevonden.
Samen met een van de familieleden die als chauffeur dienst deed waren Clarence en Dorothy naar Münster gereden waar Clarence de opzichter van het studiezaal had verteld dat hij gekomen was om informatie over zijn grootvader te vinden. De opzichter, die zich de schenker van de Jamboree-postzegels nog wist te herinneren, had hem gemeld dat hij dan beter naar Nederland kon afreizen, waar in Den Haag ene Otto Delsman woonde die hem alles over de familie Delsman kon vertellen.
Hoofdstuk 7 -Begin
Inleiding
'Niemals war ich in fremden Ländern, ohne Westfalen anzutreffen, und zwar viele in allen Ständen, vom niedrigsten bis zum höchsten'
(Werner Rolevinck, Zum Lobe Westfalens, des alten Sachsenlandes, 1478)
Münsterland, Nederland, Wisconsin. Drie gebieden die sterk op elkaar lijken. Een vlak landschap, van oudsher met een sterk agrarische inslag. En, vanuit het perspectief van deze geschiedenis, met als gemeenschappelijk kenmerk dat in alle drie Delsmannen woonachtig zijn.
Al in 1478 werd in het zogenaamde Westfalenboek melding gemaakt van het feit dat veel Westfalen hun geboortestreek verlieten om hun heil op andere plaatsen te zoeken: 'Westfalen ist ein Land edler Sitten und bringt mehr Kinder hervor, als es ernähren kann. Mit recht schickt es also seine Söhne gleichsam als Gesandte in alle Welt hinaus; mit Rat und Tat verhilft ihr Mutterland ihnen, in der Fremde leben zu können. In der Heimat müßten sie in Not und Elend zugrundegehen'.
Emigratie was voor Westfalen dus geen onbekend verschijnsel. Vermoedelijk tussen 1795 en 1800 verlieten Johannes Hendricus en zijn halfbroer Gerardus Wilhelmus Delsmann het Münsterland om een nieuwe toekomst in de Nederlanden op te bouwen. Johannes Hendricus vestigde zich in Amsterdam, Gerardus Wilhelmus in Zoetermeer. Rond 1848 verlieten Johann Theodor en Johann Bernard Delsmann het Münsterland en vestigden zich in Wisconsin, van waaruit de volgende generaties nog verder naar het westen verhuisden, naar Washington, Oregon en Californië aan de Amerikaanse westkust. Vier Delsmannen die als ‘gezanten van Westfalen’ de wereld introkken.
Nederland en de Verenigde Staten zijn van oudsher bekend als immigratielanden. De Nederlandse bevolking kende met name vanaf de gouden 17e eeuw een enorme toestroom van uit gebieden buiten de Nederlanden, Franse Hugenoten, Portugese en Oosteuropese Joden, seizoenarbeiders uit Duitsland die bleven hangen. De Verenigde Staten, de nieuwe wereld, kreeg met name vanaf het midden van de 19e eeuw met hetzelfde fenomeen te maken.
Maar hoe zat het met Westfalen zelf ? Kunnen we ervan uitgaan dat Westfalen van oudsher een emigratiegebied was, zoals dat al in 1478 werd vermeld, waar uitsluitend mensen uit wegtrokken, of heeft ook Westfalen te maken gehad met grootschalige immigratie ? Het antwoord op deze vraag bepaalt of het geslacht Delsman zich met recht Westfaals mag noemen.
Om die vraag te beantwoorden moeten we ons nader verdiepen in de geschiedenis van Westfalen. En dan met name de geschiedenis als aanloop tot, en als gevolg van twee cruciale gebeurtenissen: de Varusslag in het jaar 9 na Christus, en de verovering van Westfalen door Karel de Grote in 782.
Westfalen tot 9 na Christus
Ca. 600.000 jaar geleden trok de mens vanuit Afrika naar Europa. Als gevolg van de ijstijd duurde het tot ca. 220.000 jaar geleden voordat de mens in Westfalen opdook. De vondst van een schedelfragment van een Neandertaler bij Warendorf is hiervan bewijs.
Brukterer
Die Brukterer (lateinisch Bructeri, griechisch: οι Βρούκτεροι)[1] waren ein germanischer Stamm, der im 1. Jahrhundert n. Chr. ursprünglich zwischen mittlerer Ems und oberer Lippe siedelte. Die Brukterer waren in der Spätantike am Ethnogeneseprozess der Franken beteiligt und wurden Teil des neues Stammesverbands, wenngleich sie in den Quellen noch einige Zeit namentlich genannt werden.
Das römische Gallien und rechtsrheinische Germanien um das Jahr 70 n. Chr.
Geschichte[Bearbeiten]
In den antiken geographischen Werken wird zwischen den „kleineren“ und „größeren“ Brukterern unterschieden. Dies ist wohl auf das recht ausgedehnte Siedlungsgebiet des Stammes zurückzuführen.[2] Die Brukterer werden in römischen Quellen ansonsten vor allem im Zusammenhang mit militärischen Auseinandersetzungen erwähnt. Sie wurden im Jahre 12 v. Chr. von Drusus besiegt und gehörten zu den germanischen Stämmen, die im Jahre 9 n. Chr. an der Varusschlacht beteiligt waren, wobei sie die Feldzeichen der 19. Legion erbeutet hatten. Es kam immer wieder zu Kämpfen der Brukterer mit den Römern, wobei letztere weitgehend die Oberhand behielten. So wurden die Brukterer von Tiberius (in den Jahren 4 und 11 n. Chr.) und Germanicus (14/15 n. Chr.) während ihrer Germanienfeldzüge besiegt, wobei die Feldzeichen wieder in römische Hand fielen und das Gebiet der Brukterer verwüstet wurde. Ihr Widerstandswille wurde jedoch offenbar nicht gebrochen. In der Forschung werden die Brukterer zu den gefährlichsten germanischen Feinden Roms gezählt.[3]
Die bekannteste Persönlichkeit aus dem Stamm der Brukterer war die geachtete Seherin Veleda, die anscheinend auch über politischen Einfluss im Stamm verfügte.[4] In den Jahren 69/70 nahmen die Brukterer am Bataveraufstand unter Civilis teil. Ende des 1. Jahrhunderts (vor dem Jahr 98) wurden sie von den Angrivariern und Chamaven vernichtend geschlagen und angeblich fast vollständig ausgelöscht, was aber möglicherweise eine übertriebene Darstellung beim römischen Geschichtsschreiber Tacitus in seinem Werk Germania[5] ist.[6] Die Brukterer flüchteten jedenfalls in das Gebiet der mit ihnen verbündeten Tenkterer und ließen sich südlich der Lippe nieder.
Im 3. Jahrhundert breiteten sich die Brukterer offenbar rechtsrheinisch aus und traten im frühen 4. Jahrhundert wieder ins Blickfeld der Römer. Als Konstantin der Große im Jahr 306 von seinen Truppen in Britannien zum Kaiser ausgerufen wurde, nutzten germanische Stämme seine Abwesenheit im Rheingebiet aus und überfielen römisches Gebiet. Daran waren auch die Brukterer beteiligt, die nun von den Römern zum neuen Stammesverband der Franken gezählt wurden. Noch im Sommer/Herbst 306 folgte die römische Gegenoffensive, wobei Konstantin mit seinen Truppen in die jeweiligen rechtsrheinischen Stammesgebiete einfiel. In diesem Zusammenhang wurden zwei fränkische Kleinkönige namens Ascaricus und Merogaisus gefangengenommen und brutal hingerichtet. Eventuell handelt es sich bei diesen Kleinkönigen um Anführer der Brukterer.[7]
Ein großer Teil der weiteren im 4. Jahrhundert überlieferten Frankeneinfälle ist von den Brukterern ausgegangen.[8] Der spätantike Geschichtsschreiber Sulpicius Alexander, von dessen Werk nur Auszüge in den Historien des frühmittelalterlichen Bischofs und Geschichtsschreibers Gregor von Tours erhalten sind, berichtet von Angriffen verschiedener Kleinkönige (siehe Sunno, der möglicherweise ein Brukterer war). In diesem Zusammenhang zählte Gregor die Brukterer eindeutig zu den Franken.[9] Die am Rhein siedelnden Brukterer wurden jedoch durch römische Offensiven unter Arbogast (im Jahr 392/93) und Stilicho (396) zu Bündnisabschlüssen mit Rom gezwungen. 451 nahmen wohl zumindest Teile der Brukterer am Gallienfeldzug des Hunnenkönigs Attila teil, anschließend verschwinden sie jedoch aus den Quellen. Ob sich die Erwähnung der Boructuari beim angelsächsischen Gelehrten Beda Venerabilis auf die Brukterer bezieht, die demnach Ende des 6. Jahrhunderts von den Sachsen unterworfen wurden, ist inzwischen umstritten.[10]
De Saksische tijd 9-782
De Frankische tijd 782-